1.
Blz. 94 van het boek
In Tur Abdin in Augustus 1888, “
een Kurdische clanleider uit Jebel Tur (= Tur Abdin), Hajo Sarukhan
heeft een aantal Jacobitische (=Syrisch Orthodoxe) dorpen aangevallen;
diverse mensen werden afgeslacht en vele
huizen werden platgebrand (blz. 94)
2. Blz. 95 van het
boek
Aan het begin van het jaar 1895
bedroeg het aantal diocesen van de
Syrisch Orthodoxe kerk dertien. Onmiddellijk na de eerste
wereldoorlog bedroeg het aantal slechts
vijf plus een nieuwe diocese in Libanon.
3. Blz. 100 van het
boek
[…..] De moslim
vijandigheid naar de Christenen toe lijkt te zijn verdubbeld, en dit
verbergen ze niet onder stoelen of banken, zoals ik gehoord heb, zonder
enige redelijkheid. Dus heeft recentelijk een Mullah, heel krankzinnige
(man) zoals hij werd beschreven, in een van de belangrijke Moskeen van
Harput (= Al’aziz), de heilige oorlog gepredikt en heeft alle Turken
opgeroepen om zich voor te bereiden de
Christenen uit te roeien (Blz.
100, Report #1 January 25, 1895)
4.
Blz. 106 van het boek
Paul Cambon, opsteller van Franco- Britse
vriendschapsverdrag in 1914, later ambassadeur van Istanbul, schreef op
4-11-1895 een brief aan zijn moeder over de afslachtingen in Diyarbekir,,
Klein Azie is letterlijk
in vlammen. Er zijn overal slachterrijen… Ze slachten alle Christenen
zonder onderscheid…” (Page 106)
5. Blz. 120 van het
boek
Maar dichtbij Jezireh, werden de
Jacobitische (=Syrisch Orthodoxe) dorpen van Jeble Tur (= Tur Abdin)
door de Kurden geplunderd en de inwoners
afgeslacht naar hartelust
(Blz.120)
6.
Blz. 120 van het boek- Rooms Katholieke Pater Galland over de situatie
in Tur Abdin die hij aantrof in 1896:
Ik zou het niet weten hoe onder
woorden te brengen de kwellingen
en droefheid dat ons greep toen we in de Christelijke
dorpen (=van Tur Abdin) die we bezochten, de nog altijd recentelijk
tekens van plundering en
brandstichting aanschouwden, de huizen zonder daken of
deuren geheel open en verlaten door hun bewoners;
de ontheiligde kerken in dezelfde
toestand; de verlaten oogst op de velden door gebrek aan
handen en lastdieren. Grote steden
bijna tot woestijn geworden waar slechts enkele groepen
vrouwen en kinderen rondzwerven door de ruïnes, daar de mannen voor het
grootste gedeelte zijn
gedood door de Koerdische messen en kogels [….].
In de kleine steden, bedraagt het aantal slachtoffers honderden en het
moet worden opgemerkt dat overal
eerst de priesters aangevallen werden, dan de schoolleraren en
belangrijke landeigenaren of andere invloedrijke figuren
[…..]. De Koerden komen nog steeds op iedere tijdstip om de Christelijke
dorpsbewoners te beroven van de weinige kudde die ze erin slaagden te
redden (Blz. 120/121).
|
1.
Het dorp Sa‘diye (blz. 40 van het boek)
Het ligt 10 km ten zuidoosten van Amid; er
woonden Syriërs en Armeniërs, in totaal
ongeveer 300 zielen. Op de eerste vrijdag van november 1895
vielen de Koerden het dorp binnen en begonnen
mannen en jongens om te brengen. Ze namen de vrouwen en de meisjes
gevangen, en roofden de huizen leeg. De christenen vluchtten
naar de kerk als hun toevluchtsoord en barricadeerden de deur. Maar de
Koerden maakten een gat in het dak, goten
nafta en hooi over hen heen en staken dat aan. Om te
kunnen vluchten, moesten de ingeslotenen de poort wel openen, maar de
Koerden stonden voor de deur klaar om ieder die naar buiten kwam te
doorsteken. Niemand wist zich te redden, op drie mannen na, die naar
Amid vluchtten om te vertellen van het onheil.
2. De
stad Mipharqat (Maiperqat; blz. 43
van het boek)
.... De Koerden vielen binnen en
begonnen de bewoners te doden,
hun eigendommen te roven en
de jonge vrouwen te
verkrachten. Omdat er
geen vluchtwegen of schuilplaatsen waren, begaf men zich naar de kerk.
De Koerden gingen het dak van de kerk op, maakte er een gat in, goten
nafta over hen heen en staken dat aan.
Van hun afschuwelijke daden moet verteld
worden: ze vielen een huis binnen en troffen daar een knappe vrouw aan;
toen ze die vrouw wilden onteren, en haar kuisheid voor de ogen van haar
man te schande wilden brengen, nam deze laatste een stok en viel hen
daarmee aan. Maar zij bonden hem vast,
hakten hem de handen en
voeten af, en brachten hem daarna om.
Ook de vrouw sneden ze de handen en voeten
af, zonder haar te doden. De vrouw had een zuigeling, die
ze dus niet meer de borst kon geven. Een goede man zag dat, en bracht
haar naar Amid. Zij droeg haar kleine kind met haar tanden. Ze leefde
niet lang meer en stierf.
3.
Sewerak
(blz. 44 van het boek)
De despoot Hadgi Osman Pascha en zijn broer
gingen heel gemeen te werk.
Ze nodigden de Koerden uit
hun omgeving bij zich uit, en zetten ze op tegen de Christenen;
de Koerden overvielen de Christenen vervolgens met zwaarden en stokken
en sloegen hen grof neer. Slechts vier gezinnen konden zich redden. Het
aantal martelaren bedroeg zo’n vierduizend. Evenzo verging het de andere
dorpen in de omgeving van Amid:
In het oosten: ‘Ainschah,
Telkhas, Giranekh, Satya, Safna, Sa‘diye en Quzan.
In het westen: ‘Alibar,
Qartah, Qarakilisa (= De Zwarte Kerk) en Qanqart.
In het noorden:
Qadhi en Batrakiye.
In het zuiden:
Ka‘kiye, Garukhiye, Khan Aqfanar, Arzaoghli en Hulan.
Hetzelfde overkwam de volgende dorpen:
Bschariye, Ligeh, Gharzan, Frotbrat, Adjaman,
Hesenmansur en andere.
Hoewel de inwoners van Mardin veel ellende
moesten verduren, vonden er in hun stad geen bloedbaden plaats. Dit in
tegenstelling met de dorpen rondom Mardin, zoals
in Qusur, Banabil, Hesno d-Atto (Qal‘et Mara), Mansuriye en de overige
dorpen. Degenen die de bloedbaden konden ontvluchten,
zochten hun toevlucht in het Za‘faran Klooster. |